Lutherbiografie deel 45

Maarten Luther, rebel der genade

Deel 45

Om iets te begrijpen van wat er speelt tussen Maarten Luther en Desiderius Erasmus is het goed om naar de inspiratiebronnen van Luther te kijken. Dan gaat het over de apostel Paulus, maar vooral over de kerkvader Augustinus (354-430).

Augustinus heeft oog voor de menselijke gebrokenheid en daarmee komt hij tegenover de Ierse monnik Pelagius te staan. Pelagius verklaart dat een mens – en zeker de verloste mens – in staat is om de waarheid van Christus te doen. Van nature is de mens vrij om ethisch te handelen zoals hij moet handelen. Augustinus verzet zich vierkant tegen deze opvatting want die strookt in het geheel niet met zijn eigen ervaring. Als een mens al iets goeds doet, dan alleen omdat een mens God zo heeft ervaren, dat God hem redt, hem omringt met genade en hem wegtrekt uit de tegenstrijdigheden van het bestaan. De tragedies van het leven zijn dan niet weg maar een mens leert er door Gods genade mee te leven. Denk hierbij aan de regels van Novalis (1772-1801) in lied 800 van het nieuwe liedboek:

Wat zou ik zonder u geweest zijn,
hoe zou ik zonder u bestaan?
Ik zou ten prooi aan angst en vrees zijn
en eenzaam door de wereld gaan.
Mijn liefde tastte in den blinde
een afgrond lag in het verschiet
en waar zou ik een trooster vinden
die werkelijk wist van mijn verdriet?

 

Dit komt uit een andere tijd met een bijbehorend gevoel (uit de periode van de Romantiek) maar niettemin klinkt er iets in door van wat Augustinus in zijn belijdenissen schrijft: ‘Mijn hart is onrustig in mij totdat het rust vindt in U’. Pelagius heeft van dergelijke aanvechtingen blijkbaar geen last. Hij leeft het geordende en strenge leven van een monnik. Alles gaat zoals voorgeschreven. Het contrast is duidelijk: Twee totaal verschillende manieren van beleven botsen hier op elkaar. Maar in deze spanning staat Augustinus nu eenmaal en deze spanning maakt Luther later tot één van zijn centrale thema’s. Alles wat Luther tegen Erasmus inbrengt is al te horen in de woorden van Augustinus tegen Pelagius.

De vrije wil

In 1524 schrijft Erasmus van Rotterdam zijn boek ‘De libero arbitrio’ – ‘over de vrije wil’. Een jaar later geeft Luther een traktaat uit met als titel: ‘De servo arbitrio’ ofwel ‘over de geknechte (onvrije) wil’. 

                                                                                                                                             Pagina uit Lof der Zotheid van Erasmus 

              Met deze publicatie riskeert Luther veel. Erasmus is niet de eerste de beste. Hij geldt als de kroongetuige van de humanistische oproep aan de katholieke kerk om zich te hervormen. Die oproep klinkt door in zijn beroemde traktaat ‘Lof der zotheid’. Erasmus schrijft virtuoos, ironisch en met een ongekende frisheid. Alle ondeugden waaraan de katholieke kerk zich schuldig maakt tot en met de paus aan toe worden ten tonele gevoerd. Luther zou er veel plezier aan beleefd hebben. Of neem een ander boek van Erasmus, ‘De klacht van de vrede’. Oorlogen worden ontketend door de machthebbers en de stem van de vrede klinkt uit alle kelen van hen die eronder lijden, maar wie hoort hen? Dat zijn prachtige en zinnige traktaten. Maar uitgerekend met deze man, die de belichaming is van het humanisme en die hem het Nieuwe Testament in het Grieks heeft bezorgd om zijn nieuwe Bijbelvertaling mogelijk te maken, bindt Luther de strijd aan over de vrije wil. Hij vindt dat hij geen andere keuze heeft omdat hij in de brief van Paulus aan de Romeinen ontdekt heeft dat een mens niet vrij kan zijn door de wet maar alleen door Gods genade. Dit inzicht vindt hij terug in alle brieven van Paulus en voert hij op als bewijs. De manier waarop hij argumenteert is niet psychologisch of biografisch maar puur theologisch. Hij beroept zich op Bijbelplaatsen, die zijn vriend en medewerker Philipp Melanchthon heeft uitgezocht en samengesteld in de zogeheten ‘Loci communes’ (letterlijk: ’gewone plaatsen’ maar in de betekenis van ‘grondbeginselen’) uit 1521. Daarin toont zich de grootheid van Luther maar ook zijn tijdgebondenheid.

Voor de hedendaagse theologie vraagt dit om een nadere uitwerking zoals bijvoorbeeld Eugen Drewermann dat doet met inzichten uit de dieptepsychologie. Wie zoals hij ‘de structuren van het kwaad’ onderzoekt stuit op wat angst met mensen doet en ontdekt dat een mens allesbehalve een vrije wil heeft. Het moderne hersenonderzoek komt langs andere wegen tot een soortgelijke conclusie. De controverse tussen Luther en Erasmus is dus niet slechts een historische kwestie maar aanleiding tot een actueel (theologisch) vraagstuk dat geen mens kan negeren.

De waarheid

Om Luther te begrijpen moeten we net als Augustinus in zijn ‘belijdenissen’ doet, proberen door te dringen tot de kern van alle menselijke ervaringen zodat we leren zien hoe belangrijk het is dat mensen zich in hun nood tot God wenden.

                                                                                                                 Augustinus van Hippo door Sandro Botticelli 

Luther zelf blijft bij de theologie met een beroep op de Bijbel en van daaruit gezien doet Erasmus de boodschap van Christus ernstig te kort. Daarover kan Luther zich niet stilhouden. Tactisch bekeken is dat niet slim. De humanisten zijn immers medestanders als het gaat om de hervorming van de kerk. Maar dit is Luther ten voeten uit. Alle kerkpolitieke bezwaren ten spijt, de waarheid moet gediend worden. Dan maar zonder de humanisten.

 

Verantwoordelijkheid

In de wereld van nu kunnen we ons zo’n standpunt niet veroorloven en zijn we gelukkig beter toegerust om de verschillen te boven te komen.

Van tijd tot tijd zeggen christenen dat ze geen humanisten zijn. Het humanisme zou nog steeds een vervlakking zijn van het christendom. Ik ga daarin niet mee maar als we naar Erasmus en zijn geestverwanten kijken valt er wel iets te ontdekken dat voeding geeft aan deze gedachte. De beste geestelijken in zijn dagen tonen een optimisme jegens de menselijke mogelijkheden waarin geen begrip is voor tragiek. Zij leven vanuit de erfenis van de Griekse klassieke denkers. Weliswaar lijden ze – Erasmus in het bijzonder – onder de dwaasheid van mensen, maar een echte wijze ziet natuurlijk – zoals Democritus – wat voor domkoppen sommige mensen zijn en laat zich niets wijs maken. Een mens moet helder denken en in het bezit van de vrijheid verantwoordelijk handelen. Dan staat hij boven die dwaasheden. Wie niet deugt moet naar school, zei Aristoteles en leert daar hoe je deugdzaam moet handelen. Dat is je plicht en zo dien je te leven. De humanisten geloven dat de erfenis van de Grieken nog steeds geldig is en voortgezet moet worden. Luther komt dan stevig tussenbeide en verklaart dat dan het hele verlossingswerk van Christus overbodig is. Zelfs zonder Mozes lukt het eventueel om goed te leven. Helder denken is voldoende. Christus hebben we niet nodig, behalve als leraar in deugdzaamheid. Daar kan Luther niet mee leven. Hij zoekt zijn heil in de Bijbel en kijkt naar Christus, die in zijn kloostercel aan de wand hangt.

Niet iedere hedendaagse humanist deelt het optimisme van Erasmus. Er is wel degelijk een gesprek mogelijk over de tragiek van mensen en hoe we daar mee om kunnen gaan. Dan valt er in het spoor van Luther nog veel te winnen in een wederzijds begrip dat in zijn tijd nog op zich laat wachten…

Wordt vervolgd

ds. Bert L. van der Woude

Sinds april 2000 werk ik als predikant binnen wat nu de Protestantse Gemeente Winschoten (PGW) heet. De eerste zeven jaar nog in combinatie met de gereformeerde kerk van Westerlee en nu ruim tien jaar volledig in Winschoten.