Maarten Luther, Rebel der genade
Deel 26
Op 17 april 1521 verschijnt Maarten Luther op uitnodiging van de keizer voor het eerst op de Rijksdag. Hier is hij de kleine monnik. Ook al heeft hij als predikant en professor veel ervaring in het toespreken van grote groepen, hier staat hij oog in oog met het hele rijk, ja met heel Europa.
Dat voelt duidelijk anders. In deze zaal zijn de groten en machtigen van de Duitse natie samengekomen voor de keizer van het heilige Roomse rijk. Naast hen zijn er gezanten van de paus, van de koning van Engeland en van de koning van Frankrijk. En wie is hij helemaal? Een kind van God.
Op glad ijs
Dat Luther zich hoogst gespannen en onzeker voelt is de normaalste zaak van de wereld. Voor hem zelf gaat het om alles wat belangrijk is, terwijl ook maar de kleinste fout brutaal zal worden afgestraft door zijn vijanden. Het is niet alleen dat hij gewiekste tegenstanders voor zich heeft, maar ook dat hij zich niet op de zekere bodem van de theologie bevindt, maar op het gladde ijs van de diplomatie. Als hij hier de fout ingaat kan zelfs Frederik de Wijze hem niet meer helpen. Deze ‘dikke marmot’ zoals afgunstige collega’s de keurvorst noemen zou zo’n fout als een kans kunnen zien om zich op een nette manier uit de zaak terug te trekken. Toch zou een nederlaag van Luther ook een nederlaag van Frederik zijn en dat sterkt Luther, maar meer ook niet. Het ijs onder hem is zo dun dat hij het donkere water al ziet waarin hij ten onder zal gaan. De angst die de kleine monnik daarbij aangrijpt kan niemand verbazen.
Makkelijke prooi
De keizer zit op een troon en links en rechts van hem bevinden zich stenen banken, waarop de vorsten en gezanten hebben plaatsgenomen. De meerderheid van de aanwezigen moet staan. De keizer draagt Johann von der Ecken*, die namens de aartsbisschop van Trier voorzitter van de kerkelijke rechtbank is, op de zitting te openen.
Hij vraagt broeder Martinus of de geschriften, die op een tafel liggen van hem zijn. Voordat Luther antwoord kan geven, vraagt de voorzichtige jurist Schurff of de titels hardop voorgelezen kunnen worden en dit gebeurt. Luther bevestigt dat hij de auteur van deze werken is. Daarna eist Von der Ecken, dat hij deze geschriften herroept. Met bedeesde stem en half stamelend vraagt Luther om bedenktijd. Die krijgt hij, maar niet meer dan een dag. Want iedere theoloog en iedere christen, zo heet het, moet op elk moment rekenschap van zijn geloof kunnen afleggen. Maarten verlaat de zaal en heeft bij zijn eerste optreden een beklagenswaardige figuur geslagen. Toch geen profeet dus.
Geen strijder, maar slechts een kleine professor. Zijn tegenstanders voelen van binnen al de triomf. Ze hebben dit monnikje overschat en zullen een makkelijke prooi aan hem hebben. Ook keizer Karel toont zich opgelucht: “Dit monnikje zal van mij geen ketter maken”. De eerste grote Duitse legeraanvoerder Georg von Frundsberg bromt Luther toe: “Monnikje, jou wacht een zware weg.”
*Deze man wordt regelmatig verwart met Johannes Eck, Luthers tegenstander in de dispuut te Leipzig. Zie deel 22 en 23.
Luther tegen de wereld
De zaak lijkt voor de kerk gewonnen en de volgende dag kan men de ergerniswekkende episode Luther achter zich laten. Men wrijft zich bijna de ogen uit, want niemand begrijpt waarom ze aan deze lokale kwestie zo’n groot gewicht hebben toegekend.
Wie zou het ondertussen Maarten, die tegenover de macht van de wereld staat, kwalijk hebben genomen wanneer hij naar een enigszins eervol compromis zou zoeken? Velen voor hem hebben dat gedaan en velen na hem zullen het doen. Sommigen denken dat Luthers zwakke optreden een list is geweest en zijn deemoed slechts gespeeld. Maar wie dat denkt, onderschat wat het betekent om uiteindelijk als enkeling tegenover de macht van de wereld te staan, tegenover de paus, de keizer, de vorsten en alle Rijksafgevaardigden. Vaak wordt de brede steun benadrukt die Luther genoot, maar hoe zeker kan hij in het ergste geval van zijn zaak zijn? In de zaal van de Rijksdag moet hem zowel emotioneel als intellectueel duidelijk zijn geworden, dat hij, Maarten Luther, zoon van eenvoudige ouders, tegen de paus en de keizer, ja tegen alle vertegenwoordigers van de alleenzaligmakende kerk in opstand is gekomen.
Twijfel
En dit betreft nog enkel de buitenkant. Ook in zijn innerlijk woedt een storm. Hij beweert dat zij allen – de paus, de kardinalen en de theologen – dwalen! Zelfs de prins van de humanisten, Erasmus van Rotterdam, neemt hier afstand. Welke garantie heeft Luther dat hij niet zelf verkeerde conclusies heeft getrokken en er foutieve leerstellingen op na houdt? Telkens opnieuw worstelt hij met zijn twijfel. Heeft hij werkelijk Gods waarheid ontdekt of zijn het slecht de influisteringen van de duivel? In de tijd van Luther is de duivel nog niet weggeredeneerd en aan zijn bestaan gelooft men net zo sterk als aan het bestaan van God. Dit alles drukt zwaar op Luther.
Laatste voorbereidingen
Een onrustige nacht volgt. Daarna heeft hij nog een morgen om zijn verdedigingstoespraak te schrijven. Met Spalatinus neemt hij de formele kant van zijn optreden door en met Schurff de juridische. Ondertussen moet hij vechten tegen de twijfel die in zijn borst klopt. Hij heeft de hele wereld ter discussie gesteld en staat nu voor het belangrijkste moment in zijn leven. Moet hij herroepen of de paus en de keizer het hoofd bieden, kome wat komt? Het lot van Jan Hus kan hij daarbij niet uit zijn gedachten bannen. Is deze zaak het waard om zijn leven te verliezen. Is het niet beter om minder hoog van de toren te blazen en zijn leven te redden?
Uur der waarheid
Dan staat hij opnieuw in de zaal van de Rijksdag te midden van alle groten en mensen van rang en stand. Zijn tonsuur is bijgeknipt en hij draagt het haar kort. Hij is gehuld in een monnikspij met lederen gordel zoals honderd jaar geleden Jan Hus in Konstanz voor de koning stond. Heeft hij nu zijn rust hervonden of klopt zijn hart nog heftiger? Het uur der waarheid is gekomen en het gaat om leven en dood.
Maar ook om leven en dood ten overstaan van de eeuwigheid. Dat maakt zijn optreden in de eerste plaats tot een zaak van geloof…