Liturgie voor de dienst van Goede Vrijdag
Vrijdag 30 maart 2018 om 19.30 uur in de Marktpleinkerk
Voorganger: | Ds. Bert L. van der Woude |
Ouderling: | Marian Karssen |
Lector: | Lenie de Vries |
Organist: | Koos Akkerman |
M.m.v. | de cantorij o.l.v. Grebber Koster |
Deze viering heeft een ingetogen karakter. In lezingen, liederen en meditatie volgen we het lijden en sterven van Jezus in het besef, dat wij het zijn, die betrokken zijn bij zijn dood aan het kruis.
STILTE
Het orgel zwijgt behalve ter ondersteuning van het zingen.
GEBED
LEZING: Hosea 6: 1-11
Zingen: Gezang 177 (LvdK): 1, 2, 5 en 6
1. Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten,
in deze zee verzinken mijn gedachten:
o liefde die, om zondaars te bevrijden,
zo zwaar moest lijden.
2. ‘k Zie U, God zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens gehoorzaam wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen,
de zonde dragen.
5. Dit breekt mijn trots. Waar zou ik nog op bogen?
Ik lig in ’t stof, maar God komt mij verhogen,
nu ik van vijand Gods en tegenstander
in vriend verander.
6. Daar Ge U voor mij hebt in de dood gegeven,
hoe zou ik naar mijn eigen wil nog leven?
Zou ik aan U voor zulk een bitter lijden
mijn hart niet wijden?
Lezing van het lijdensevangelie uit Matteüs
DE ZALVING
V: Toen Jezus deze laatste rede had uitgesproken, zei hij tegen zijn leerlingen:
J: Over twee dagen is het, zoals jullie weten, Pesach. Dan wordt de Mensenzoon uitgeleverd om gekruisigd te worden.’
Cantorij: Koraal nummer 3
Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen,
Liefste Heer Jezus, wat hebt U misdaan,
Daβ man ein solch scharf Urteil hat gesprochen?
Dat men zo’n hard vonnis heeft uitgesproken?
Was ist die Schuld, in was für Missetaten bist du geraten?
Wat is Uw schuld, in welke misdaden bent U terechtgekomen?
V: Ondertussen kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, Kajafas. Daar beraamden ze het plan om Jezus door middel van een list gevangen te nemen en hem te doden.
A: MAAR NIET OP HET FEEST, WANT DAN KOMT HET VOLK IN OPSTAND.
V: Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon – degene die aan huidvraat had geleden – aanlag voor een maaltijd, kwam er een vrouw naar hem toe. Ze had een albasten flesje met zeer kostbare olie bij zich en goot die uit over zijn hoofd. De leerlingen ergerden zich toen ze dit zagen en zeiden:
A: WAT EEN VERSPILLING! DIE OLIE HAD IMMERS DUUR VERKOCHT KUNNEN WORDEN, DAN HADDEN WE HET GELD AAN DE ARMEN KUNNEN GEVEN.’
V: Jezus hoorde het en zei:
J: ‘Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft iets goeds voor mij gedaan. 11Want de armen zijn altijd bij jullie, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. Door die olie over mij uit te gieten, heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf. Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’
V: Daarop ging een van de twaalf, die met de naam Judas Iskariot, naar de hogepriesters en zei:
A: ‘WAT KRIJG IK VAN U ALS IK HEM AAN U UITLEVER?
V: Ze betaalden hem dertig zilverstukken. Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om hem uit te leveren.
HET PESACHMAAL
V: Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen:
A: ‘WAAR WILT U DAT WIJ DE VOORBEREIDING TREFFEN ZODAT U HET PESACHMAAL KUNT ETEN?
V: Hij zei:
J: ‘Ga naar de stad en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: “De meester zegt: ‘Mijn tijd is nabij, bij jou wil ik met mijn leerlingen het pesachmaal gebruiken.’”’
De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal. Toen de avond was gevallen, lag hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd. Onder het eten zei hij tegen hen:
J: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal mij uitleveren.’
V: Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze hem:
A: ‘IK TOCH NIET, HEER?
Cantorij: Koraal nr. 16
Ich bin’s, ich sollte büβen, An Händen und an Füβen Gebunden in der Höll. Die Geiβeln und die Banden, Und was du ausgestanden, Das hat verdienet meine Seel’. |
Ik ben het, ik zou moeten boeten, Aan handen en aan voeten, Gebonden in de hel. Want de banden en de geselslagen En wat U hebt doorstaan, Dat heeft mijn ziel verdiend. |
V: Hij antwoordde:
J: ‘Hij die samen met mij zijn brood in de kom doopte, die zal mij uitleveren. De Mensenzoon zal heengaan zoals over hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’
V: Toen zei Judas, die hem zou uitleveren:
A: ‘IK BEN HET TOCH NIET, RABBI?
V: Jezus antwoordde:
J: ‘Jij zegt het.’
V: Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden:
J: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.’
V: En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden:
J: ‘Drink allen hieruit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. Ik zeg jullie: vanaf vandaag zal ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.’
Cantorij: Koraal nr. 21
Erkenne mich, mein Hüter, Mein Hirte, nimm mich an! Von dir, Quell aller Güter, Ist mir viel Gut’s getan. Dein Mund hat mich gelabet Mit Milch und süβer Kost, Dein Geist hat mich begabet Mit mancher Himmelslust. |
Erken mij, mijn Behoeder, Mijn Herder, neem mij aan! Door U, bron van al ‘t goede, Is mij veel goeds gedaan. Uw mond heeft mij gevoed Met melk en zoete spijs, Uw geest heeft mij voorzien Van menige hemelse vreugde. |
V: Nadat ze lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de olijfberg. Onderweg zei Jezus tegen hen:
J: Jullie zullen mij deze nacht allemaal afvallen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen van zijn kudden zullen uiteengedreven worden.” Maar nadat ik uit de dood ben opgewekt zal ik jullie voorgaan naar Galilea.
V: Petrus zei daarop tegen hem:
A: MISSCHIEN ZAL IEDEREEN U AFVALLEN, IK NOOIT!
V: Jezus antwoordde hem:
J: Ik verzeker je: deze nacht zul je, nog voor de haan gekraaid heeft, mij driemaal verloochenen.
V: Petrus zei:
A: AL ZOU IK MET U MOETEN STERVEN, VERLOOCHENEN ZAL IK U NOOIT.
V: Alle andere leerlingen vielen hem daarin bij.
Cantorij: Koraal nr. 23
Ich will hier bei dir stehen; Verachte mich doch nicht! Von dir will ich nicht gehen, Wenn dir dein Herze bricht. Wenn dein Herz wird erblassen, Im letzten Todesstoβ, Alsdenn will ich dich fassen In meinen Arm und Schoβ. |
Ik wil hier bij U staan; Veracht mij toch niet! Ik wil niet van Uw zijde wijken, Als Uw hart breekt. Wanneer Uw hart zal verbleken, Na de laatste doodsteek, Wil ik U omvatten In mijn armen en mijn schoot. |
V: Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een olijfgaard die Getsemane genoemd werd. Hij zei:
J: Blijven jullie hier zitten, ik ga daar bidden.’
V: Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen hij zich bedroefd en angstig voelde worden, zei hij tegen hen:
J: Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.
Allen: Taizé-lied: Blijf hier en waak met Mij
V: Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen:
J: Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’
V: Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus:
J: Konden jullie niet eens één uur met mij waken? Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.
V: Voor de tweede maal liep hij van hen weg en bad:
J: Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt.
Cantorij: Koraal nr. 31
Was mein Gott will, das g’scheh allzeit, Sein Will, der ist der beste. Zu helfen den’n er ist bereit, Die an ihn glauben feste. Er hilft aus Not, der fromme Gott, Und züchtiget mit Maβen. Wer Gott vertraut, fest auf ihn baut, Den will er nicht verlassen. |
Wat mijn God wil, dat gebeurt altijd, Zijn wil is steeds de beste. Hij is altijd tot hulp bereid, Voor degenen die vast in Hem geloven. Hij helpt in nood, de goede God, En straffen doet Hij met mate. Wie God vertrouwt, vast op Hem bouwt, Die zal Hij niet verlaten. |
V: Toen hij terugkwam, zag hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand. Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor. Daarna voegde hij zich weer bij de leerlingen en zei:
J: Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? En dat terwijl het ogenblik nabij is waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars. Sta op, laten we gaan; kijk, hij die mij uitlevert, is al vlakbij.
Zingen: Gezang 180 (LvdK) 1, 3, 5 en 8
1. Gethsémane, die nacht moest eenmaal komen.
De Heiland heeft bewust die weg genomen.
Hij laat zijn doel niet los, wijkt niet terzijde,
aanvaardt het lijden.
3. Wie heeft gewaakt van die het naaste stonden?
Hij heeft hen driemaal slapende gevonden.
Hij ging terug en heeft alleen geleden,
eenzaam gebeden:
5. Altijd zal Jezus weer in doodsstrijd wezen,
tot aan het eind der wereld moet Hij vrezen,
zijn eigen jongeren in slaap te ontdekken.
Wat zou hen wekken?
DE GEVANGENNEMING
V: Nog voor hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. Met hen had zijn verrader een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangen nemen.’ Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste hem. Jezus zei tegen hem:
J: Vriend, ben je daarvoor gekomen?
V: Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen hem gevangen.
Nu greep één van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af.
Daarop zei Jezus tegen hem:
J: Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. Weet je niet dat ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en dat hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?
V: Toen zei Jezus tegen de omstanders:
J: Met zwaarden en knuppels bent u uitgetrokken om mij te arresteren, alsof ik een misdadiger ben! Dagelijks was ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u me niet gevangen genomen. Maar dit alles gebeurt opdat de geschriften van de profeten in vervulling gaan.
V: Daarop lieten alle leerlingen hem in de steek en vluchtten weg.
Zingen: Gezang (LBK) 180: 7
7 Hier zijn wij, Heer, een afgeweken schare,
wij, die zo zorgeloos, zo ontrouw waren.
Verander ons en reinig onze harten,
o Man van smarten
VOOR DE HOGE RAAD
V: Zij die Jezus gevangen genomen hadden, leidden hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. Petrus volgde hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen. De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden een valse getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze hem ter dood zouden kunnen veroordelen, maar ze vonden er geen, hoewel zich vele valse getuigen meldden.
Cantorij: Koraal nr. 38
Mir hat die Welt trüglich gericht’t Mit Lügen und mit falschem G’dicht, Viel Netz und heimlich Stricken. Herr, nimm mein wahr in dieser G’fahr, B’hüt mich vor falschen Tücken! |
De wereld heeft mij vals geoordeeld Met leugens en met valse verzinsels, Uit afgunst en misdadigheid. Heer, zie naar mij om in dit gevaar, Behoed mij voor valse listen! |
V: Ten slotte meldden er zich twee die zeiden:
A: DIE MAN HEEFT GEZEGD: ‘IK KAN DE TEMPEL VAN GOD AFBREKEN EN IN DRIE DAGEN WEER OPBOUWEN.’
V:De hogepriester stond op en vroeg hem:
A: WAAROM ANTWOORDT U NIET? U HOORT TOCH WAT DEZE GETUIGEN ZEGGEN/
V: Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei:
IK BEZWEER U BIJ DE LEVENDE GOD, ZEG ONS OF U DE MESSIAS BENT, DE ZOON VAN GOD.
V: Jezus antwoordde:
J: U zegt het. Maar ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem zien komen op de wolken van de hemel.
V: Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit:
A: HIJ HEEFT GOD GELASTERD! WAARVOOR HEBBEN WE NOG GETUIGEN NODIG? NU HEBT U MET EIGEN OREN GEHOORD HOE HIJ GOD LASTERT WAT DENKT U?
V: Ze antwoordden:
A: HIJ IS SCHULDIG EN VERDIENT DE DOODSTRAF!
V: Daarop spuwden ze hem in het gezicht en sloegen hem. Anderen stompten hem en zeiden:
A: PROFETEER DAN MAAR EENS VOOR ONS, MESSIAS, WIE IS HET DIE JE GESLAGEN HEEFT?
Cantorij: Koraal nr. 44
Wer hat dich so geschlagen, Mein Heil, und dich mit Plagen So übel zugericht’t? Du bist ja nicht ein Sünder Wie wir und unsre Kinder; Von Missetaten weiβt du nicht. |
Wie heeft U zo geslagen, Mijn Verlosser, en U met kwellingen Zo lelijk toegetakeld? U bent immers geen zondaar Zoals wij en onze kinderen; Van misdaden weet U niets. |
DE VERLOOCHENING
V: Petrus zat buiten, op de binnenplaats. er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea! Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen:
A: IK WEET NIET WAAR JE HET OVER HEBT
V: Toen hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag een andere meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazareth! En opnieuw ontkende hij en zwoer:
A: ECHT, IK KEN DE MAN NIET!
V: Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’
Daarop begon hij te vloeken en hij bezwoer hun:
A: IK KEN DIE MAN NIET!
V: En meteen kraaide de haan. Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Voordat er een haan gekraaid heeft, zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter.
Cantorij: Koraal nr. 48
Bin ich gleich von dir gewichen, Stell ich mich doch wieder ein; Hat uns doch dein Sohn verglichen Durch sein’ Angst und Todespein. Ich verleugne nicht die Schuld; Aber deine Gnad und Huld Ist viel gröβer als die Sünde, Die ich stets in mir befinde. |
Ook al mocht ik van U zijn afgedwaald, Toch wil ik weer bij U zijn; Want Uw Zoon bracht ons verzoening Door Zijn angst en stervenspijn. Mijn schuld ontken ik niet; Maar Uw genade en gunst Zijn veel groter dan de zonde, Die ik steeds in mij vind. |
DE TER DOOD VEROORDELING
V: De volgende ochtend vroeg namen alle hogepriesters met de oudsten van het volk het besluit Jezus ter dood te brengen. Nadat ze hem geboeid hadden, leidden ze hem weg en leverden hem over aan Pilatus, de prefect.
Zingen: Gezang 181 (LvdK): 1, 2 en 3
1. Noem de overtreding mij, die Gij begaan hebt,
het kwaad, gekruiste Heer, dat Gij gedaan hebt,
waaraan uw volk U schuldig heeft bevonden,
noem mij uw zonden.
2. Gij wordt gegeseld en gekroond met doornen,
geminacht als de minste der verloor’nen,
en als een booswicht, die zijn straf moet dragen,
aan ’t kruis geslagen.
3. Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft,
U dus, mijn vorst, gescepterd en gekroond heeft!
Om voor mijn schuld verzoening te verwerven,
moest Gij dus sterven?
V: Toen Judas, die hem had uitgeleverd, zag dat Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw. Hij bracht de dertig zilverstukken naar de hogepriesters en oudsten terug en zei: ‘Ik heb een zonde begaan door een onschuldige uit te leveren.’ Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons dat aan? Zie dat zelf maar op te lossen!’ Toen smeet hij de zilverstukken de tempel in, vluchtte weg en verhing zich. De hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld is.’ Na ampel beraad kochten ze er de akker van de pottenbakker mee, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen. Daarom heet die akker tot op de dag van vandaag de Bloedakker. Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia:
‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de zonen van Israël, en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.’
Toen Jezus voor de prefect stond, stelde deze hem de vraag: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus zei:
J: U zegt het.
V: Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen hem inbrachten, antwoordde hij niet één keer. Daarop zei Pilatus tegen hem: ‘Hoort u niet wat deze getuigen allemaal tegen u inbrengen?’ Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de prefect zeer verwonderde.
Cantorij: Koraal 53
Befiehl du deine Wege Und was dein Herze kränkt Der allertreusten Pflege Dess, der den Himmel lenkt. Der Wolken, Luft und Winden Gibt Wege, Lauf und Bahn, Der wird auch Wege finden, Da dein Fuβ gehen kann. |
Beveel gerust uw wegen En wat u ’t harte deert Der trouwe hoed en zegen Van Hem, die ’t al regeert. Die wolken, lucht en winden Wijst spoor en loop en baan, Zal ook wel wegen vinden, Waarlangs uw voet kan gaan. |
V: Nu had de prefect de gewoonte om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten, en die door het volk te laten kiezen.
Er zat toen een beruchte gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd.
En dus vroeg Pilatus hun, toen ze daar waren samengestroomd: ‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de messias wordt genoemd?’ Hij wist namelijk dat ze hem uit afgunst hadden uitgeleverd. Terwijl hij op de rechterstoel zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw overgebracht: ‘Laat je niet in met die rechtvaardige! Om hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten doorstaan.’ Ondertussen haalden de hogepriesters en de oudsten het volk over: ze moesten om Barabbas vragen, en Jezus laten doden. Weer nam de prefect het woord en hij vroeg opnieuw:
‘Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?
A: BARABBAS!
V: riepen ze. Pilatus vroeg hun: ‘Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias wordt genoemd?’ Allen antwoordden:
A: AAN HET KRUIS MET HEM!
Cantorij: Koraal nr. 55
Wie wunderbarlich ist doch diese Strafe! Der gute Hirte leidet für die Schafe; Die Schuld bezahlt der Herre, der Gerechte, Für seine Knechte! |
Hoe wonderbaarlijk is toch deze straf! De goede Herder lijdt voor Zijn schapen; De Heer, de Rechtvaardige, betaalt de schuld, Voor Zijn dienaars! |
V: Hij vroeg: ‘Wat heeft hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden alleen maar harder:
A: AAN HET KRUIS MET HEM!
V: Toen Pilatus inzag dat zijn tussenkomst nergens toe leidde, dat het er integendeel naar uitzag dat men in opstand zou komen, liet hij water brengen, waste ten overstaan van de menigte zijn handen en zei: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’ En heel het volk antwoordde:
A: LAAT ZIJN BLOED ONS DAN MAAR WORDEN AANGEREKEND, EN ONZE KINDEREN!
Daarop liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij hem eerst nog had laten geselen.
De soldaten van de prefect namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om hem heen. Ze kleedden hem uit en deden hem een scharlakenrode mantel om, ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor hem op de knieën. Spottend zeiden ze:
A: GEGROET, KONING VAN DE JODEN
V: En ze spuwden op hem, pakten hem de rietstok weer af en sloegen hem tegen het hoofd.
Cantorij: Koraal nr. 63
O Haupt voll Blut und Wunden, Voll Schmerz und voller Hohn! O Haupt, zu Spott gebunden Mit einer Dornenkron! O Haupt, sonst schön gezieret Mit höchster Ehr und Zier, Jetzt aber hoch schimpfieret: Gegrüβet seist du mir! Du edles Angesichte, |
O hoofd vol bloed en wonden, Vol smarten en vol hoon! O hoofd, tot spot omwonden Met een doornenkroon! O hoofd, ooit zo schoon gesierd Met de hoogste eer en pracht, Nu echter ten diepste gekrenkt: Laat mij U groeten mogen! O edel aangezicht, |
V: Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze hem de mantel uit, deden hem zijn kleren weer aan en leidden hem weg om hem te kruisigen.
DE KRUISIGING
V: Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen. Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd wordt, wat ‘schedelplaats’ betekent. Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toe hij die geproefd had, weigerde hij ervan te drinken. Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, en ze bleven daar zitten om hem te bewaken. Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’.
V: Daarna werden er naast hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van hem, de ander links.
De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem:
A: JIJ WAS TOCH DE MAN
DIE DE TEMPEL KON AFBREKEN EN IN DRIE DAGEN WEER OPBOUWEN? ALS JE DE ZOON VAN GOD BENT, RED JEZELF DAN MAAR EN KOM VAN DAT KRUIS AF!
V: Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen:
A: ANDEREN HEEFT HIJ GERED MAAR ZICHZELF REDDEN KAN HIJ NIET. HIJ IS TOCH KONING VAN ISRAËL? LAAT HIJ DAN NU VAN HET KRUIS AFKOMEN, DAN ZULLEN WE IN HEM GELOVEN. HIJ HEEFT ZIJN VERTROUWEN IN GOD GESTELD, LAAT DIE HEM NU DAN REDDEN, ALS HIJ HEM TENMINSTE GOEDGEZIND IS. HIJ HEEFT IMMERS GEZEGD: “IK BEN DE ZOON VAN GOD”
V: Precies zo beschimpten hem de misdadigers, die samen met hem gekruisigd waren.
Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid:
J: Eli, Eli, lema sabachtani?
V: Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’
Toen de omstanders hoorden, zeiden enkelen van hen:
A: HIJ ROEPT OM ELIA!
V: meteen kwam er uithun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in zuere wijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde hem te laten drinken. De anderen zeiden:
A: NIET DOEN, LATEN WE EENS KIJKEN OF ELIA HEM KOMT REDDEN.
V: Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf hij de geest.
STILTE
Cantorij: Koraal nr. 72
Wenn ich einmal soll scheiden, So scheide nicht von mir! Wenn ich den Tod soll leiden, So tritt du dann herfür! Wenn mir am allerbängsten Wird um das Herze sein, So reiβ mich aus den Ängsten Kraft deiner Angst und Pein! |
Wanneer ik eens moet sterven, Blijf dan heel dicht bij mij! Als ik de dood moet lijden, O wees mij dan nabij! Als het mij het allerbangste Om het hart zal zijn, Bevrijd mij van mijn angsten Door Uw angst en pijn! |
Een kaarsje wordt ontstoken onder het schilderij van de kruisiging, daarna wordt de Paaskaars gedoofd.
GEBEDEN
Na elke gebedsintentie bidden wij:
A: HEER ONTFERM U IN DE NAAM VAN JEZUS CHRISTUS ONZE HEER ONZE KONING AAN HET KRUIS
KRUISMEDITATIE
‘Stilstaan bij het kruis’: enkele woorden
Zingen: Lied 578 (Tijdens het zingen kunt u naar voren komen om een kaarsje aan te steken)
1. O kostbaar kruis, o wonder Gods,
waaraan de Prins der glorie stierf;
ik wil om U zijn zonder trots,
ik acht verlies wat ik verwierf.
2. Bewaar mij dat ik roemen zou
dan in mijn Heren Christus dood.
Al wat ik anders noemen zou
is niets bij dit mysterie groot.
3. O angst en liefde, ondereen
vermengd als water en als bloed,
zij wijzen naar het wonder heen
van Hem die op de aarde boet.
4. Het rode bloed, zijn koningskleed
bedekt het schandelijke kruis,
dat wordt door alles wat Hij leed
de levensboom van ’t paradijs.
5. En door zijn dood en door zijn bloed
is nu de wereld dood voor mij.
Ik ben gestorven, maar voor goed
van heel de dode wereld vrij.
6. De aarde zelf is veel te klein
voor wie U waarlijk loven wil.
Uw liefde is een groot geheim,
zij vraagt geheel mijn hart en ziel.
DE GRAFLEGGING (Overgang naar de Stille Zaterdag)
V: Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan. Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok.
Zingen: Slotlied voor de Goede Vrijdag: Lied 590
1. Nu valt de nacht. Het is volbracht:
de Heer heeft heel zijn leven
voor het menselijk geslacht
in Gods hand gegeven.
2. De wereld gaf Hem slechts een graf,
zijn wonen was Hem zwerven;
al zijn onschuld werd Hem straf
en zijn leven sterven.
3. Hoe slaapt Gij nu, die men zo ruw
aan ’t kruishout heeft gehangen.
Starre rotsen houden U,
rots des heils, gevangen.
4. ’t Is goed, o Heer, Gij hoeft de eer
van God niet meer te staven.
Leggen wij ons bij U neer,
in uw dood begraven.
5. Hoe wonderlijk, uitzonderlijk
een sabbath is gekomen:
eens voor al heeft Hij het juk
van ons afgenomen.
We bidden het gebed des Heren zonder de verheerlijking:
V: Onze vader,
die in de hemelen zijt,
uw Naam worde geheiligd;
uw koninkrijk kome;
uw wil geschiede,
gelijk in de hemel, zo ook op aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood;
en vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij vergeven on24ze schuldenaren;
en leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze.
A: AMEN
(Zwijgend verlaten we het kerkgebouw).