Maarten Luther, rebel der genade
deel 23
Dat Leipzig de ijdele Johannes Eck geen triomf bracht, vergeeft hij Luther niet. Na het dispuut in deze stad schrijft hij een brief aan de Keulse inquisiteur Jacob van Hoogstraten. Doel is hem te bewegen stappen tegen de ketterse Luther te ondernemen.
Brieven waarin beschuldigingen worden geuit zijn al nooit aangenaam en dat geldt voor deze brief in het bijzonder. “Luther loochent dat Petrus het hoofd van de apostelen geweest is en hij loochent dat gehoorzaamheid aan de kerk op goddelijk recht is gebaseerd. Hij loochent dat de kerk op de rots Petrus gebouwd is. Toen ik hem Augustinus, Hiëronymus, Ambrosius, Gregorius, Cyprianus, Chrysostomos, Leo en Bernardus samen met Theofilus als bewijs citeerde, verwierp hij hen allemaal zonder rood te worden… Daarom verzoek ik u het geloof uit alle macht te verdedigen.” Bij deze oproep aan van Hoogstraten om als inquisiteur in actie te komen laat Eck het niet zitten. Hij begeeft zich in hoogst eigen persoon naar Rome om aan de pauselijk bul mee te werken waarin Luther met de ban wordt gedreigd. Hij doet dit samen met kardinaal Cajetanus en Sylvester Prierias, die door paus Leo X al aan het werk zijn gezet om Luther te veroordelen.
De nieuwe leer
In Wittenberg staat keurvorst Frederik de Wijze pal achter zijn professor. Terwijl men in Rome druk aan het discussiëren is of slechts enkele werken van Luther als ketters bestempeld moet worden of Luther in zijn geheel, stort Dr. Martinus zich ijverig op de uitwerking van zijn nieuwe leer. In drie belangrijke werken, die alledrie in 1520 verschijnen, legt hij duidelijk uit wat Reformatie betekent:
(1) “Aan de christelijke edelen van de Duitse natie, over het herstel van de christelijke stand”
Hierin laat Luther zien, dat iedere christen door de doop geroepen is om hoeder van het geloof te zijn en dat dit niet het voorrecht is van de geestelijke stand, inclusief de paus. “Ze hebben verzonnen dat paus, bisschop, priesters en kloosterlingen de naam ‘geestelijke stand’ dragen, terwijl vorsten, heren, handwerkers en landbouwers de ‘wereldlijke stand’ zijn. Dit is een subtiel en schijnbaar helder spel met woorden. Laat niemand zich er echter door intimideren en wel om deze reden: alle christenen behoren echt tot de geestelijke stand. Onder hen is geen verschil, behalve dan het verschil in ambt.” Luther beroept zich daarbij op Paulus, die er op wijst dat alle christenen samen één lichaam vormen in Christus. In dat lichaam heeft ieder lichaamsdeel een eigen taak, maar de één is niet meer of minder dan de ander.
De paus mag daarom niet beweren dat hij onfeilbaar is of dat hij de enige is die een concilie bijeen mag roepen. Omdat de paus niet boven de keizer staat en de geestelijke stand niet boven de wereldse, is het de opdracht van vorsten om in hun land zorg te dragen voor het rechte geloof.
(2) “De Babylonische gevangenschap van de kerk”
Zoals de Joden in Babel gevangen zaten in ballingschap, zo bevinden christenen zich in gevangenschap van de kerk van Rome. Deze kerk beheert de genadegaven, de aflaten en de sacramenten, maar de Bijbel kent in plaats van zeven slechts drie sacramenten, namelijk doop, boete en avondmaal. De andere vier, het vormsel, het huwelijk, de priesterwijding en het laatste oliesel, heeft de kerk daar eigenmachtig aan toegevoegd. Daarom moeten ze worden afgeschaft. Daarmee legt Luther de bijl aan de wortel van de kerkelijke macht, zoals die eeuwenlang is gegroeid.
(3) “De vrijheid van een christen”
In dit misschien wel belangrijkste boek van allemaal, legt Luther uit dat een christen de verhouding tot God vanuit een persoonlijk vertrouwen inhoud dient te geven.
“Een christen is een vrij heer over alle dingen en niemands onderdaan; een christen is een dienstbare knecht van alle dingen en ieders onderdaan.”
Wie alleen in termen van het een of het ander kan denken raakt bij deze zinnen in de war. Is een christen nu vrij of dienstbaar? Luther pleit ervoor beide aspecten samen te denken.
Hij nodigt iedereen uit een moment naast zichzelf te gaan staan. Een mens mag zichzelf leren zien door de ogen van God. In zijn ogen is ieder mens vrij en zelfstandig en het is Christus, die daar borg voor staat. Dus een gelovige is geen knecht, geen meeloper, maar een waarachtig mens, die streeft naar liefde, recht en vrede. Alleen zo kun je dienstbaar zijn ten opzichte van anderen en is een mens vrij genoeg om zich in te zetten voor zijn naasten. Vanuit de eigen door God geschonken vrijheid kan een mens zijn medemensen helpen vrij te worden. De vrijheid, waar Luther zo hartstochtelijk voor pleit is vrijheid ten dienste van (mede)menselijkheid. Het is een vrijheid, die stoelt op vertrouwen, hoop en liefde. Luther haalt het beeld aan van de Jacobsladder. In geloof stijgt een mens boven zichzelf uit tot God. In liefde daalt hij af tot zijn medemensen. Wie deze beweging begrijpt en leeft, deelt in de ware vrijheid.
Luther het wilde zwijn
Op hetzelfde moment waarop Luther deze boeken publiceert, legt men in Rome de laatste hand aan de pauselijk bul. De bul “Exsurge Domine” wordt aan paus Leo X voorgelegd terwijl hij op zijn lustslot Magliana vertoeft en toekijkt bij de jacht op wilde zwijnen. Dat is terug te horen in de tekst: “Verhef u Heer en doe uw zaak recht. Gedenk de krenkingen die u worden aangedaan door dwazen. Neig uw oor naar onze smekingen, want vossen zijn op pad gegaan om de wijngaard te vernielen… Toen u ten hemel opsteeg hebt u het beheer van uw wijngaard aan Petrus overgedragen als uw plaatsvervanger en aan zijn opvolgers als triomferende kerk; een wild zwijn waart door de wijngaard om die om te woelen…”
De bul verbrand
In de zomer van 1520 reizen Johannes Eck en de pauselijke legaat Aleander samen naar Duitsland om de bul openbaar te maken. Ze maken slechts moeizaam vorderingen, want in vele plaatsen weigert men daaraan mee te doen.
In december 1520 krijgt Luther de bul in handen. Hij heeft alle vertrouwen in de kerk verloren. Aangemoedigd door de geschriften van Joachim van Fiore over de eindtijd neemt hij de rol op zich van profeet. Hij verklaart de oorlog aan de duivelse machten in Rome. Achter het ziekenhuis in Wittenberg heeft zich een grote groep van burgers, professoren en studenten van de universiteit verzameld. De studenten ontsteken een vuur, waar Luther de bul in werpt en in vlammende woorden veroordeelt hij de bul en de opstellers daarvan. Hij weet het zeker dat het zijn taak is om het geknechte volk uit ballingschap terug te voeren naar het heilige Jeruzalem….