Maarten Luther, Rebel der Genade
Deel 21
Aartsbisschop Albrecht van Brandenburg heeft nooit geantwoord op de brief van doctor Martinus. Jaren later zal hij wel een huwelijksgeschenk aan Maarten Luther en Katharina von Bora sturen. Een zilveren doos en twintig gulden. Luther is verontwaardigd en weigert het geschenk aan te nemen van deze tegenstander van de Reformatie. Katharina is praktischer ingesteld een heeft een grote huishouding te runnen. Zij wacht de bode op bij de achterdeur van het zwarte klooster en laat doos en guldens in haar huishoudkas verdwijnen.
Keurvorst en aartsbisschop
Albrecht van Brandenburg (1490-1545) wordt op zijn 23e al aartsbisschop van Maagdenburg en een jaar later grijpt hij de kans om daarnaast een van meest begeerde ambten in Duitsland te verwerven, namelijk de benoeming tot aartsbisschop van Mainz. Daarmee wordt hij tegelijk één van de zeven keurvorsten, die het recht hebben de keizer van het heilige Roomse rijk te kiezen. Voor dit ambt, dat hem ook nog rijkskanselier maakt, moet hij diep in de buidel tasten, want het kost hem drieëntwintigduizend dukaten. Twee ambten tegelijk bekleden is volgens het kerkrecht niet toegestaan, maar met veel geld valt er iets te regelen, waar ook de Paus (die zich eveneens diep in de schulden steekt en lang zo niet rijk is als Luther in zijn 86e stelling aangeeft) baat bij heeft. Over de gevraagde som beschikt de aartsbisschop niet, dus hij moet het geld lenen en klopt aan bij de bankiersfirma Fugger, die op dat moment geleid wordt door de rijkste man van Europa, Jakob Fugger (1459-1525).

De stellingen bereiken Rome
Voor de aartsbisschop is de aflaathandel een middel om zijn schuld te voldoen en de brief bij de 95 stellingen van Luther treft hem onaangenaam.
Hij stuurt de stellingen met een begeleidend schrijven door naar Rome en vraagt de Paus om een onderzoek. Begin januari 1518 ligt zijn brief op het bureau van Leo X, die zich niet genegen voelt om zich met de dikdoenerij van een kleine onbekende monnik uit Duitsland te bemoeien. Hij geeft de zaak in handen van zijn hoftheoloog Sylvester Prierias (1456-1527), meester van het heilige paleis. Deze laat er geen gras over groeien en neemt zich voor deze onbeduidende monnik eens flink de oren te wassen. Hij schrijft een hoogdravend, beledigend, maar theologisch nogal mager weerwoord, laat dit drukken en stuurt een exemplaar naar het provinciaal kapittel van de Dominicanen in Frankfurt aan de Oder. Daar foeteren ze toch al op Luther en door dit alles vermoedt doctor Martinus een intrige van deze predikheren achter de vele persoonlijke aanvallen, die zijn stellingen hebben uitgelokt.
Vaste overtuiging
De zaak wordt er niet beter op wanneer Paus Leo X op 3 februari 1518 een brief schrijft naar de generaal vicaris van de orde van augustijner eremieten om hun medebroeder tot zwijgen te brengen. Paus Leo gelooft dat daarmee de kous af is.
Maarten, die de strijd begint omdat hij niet anders kan, is vastbesloten om zijn weg tot het einde te gaan. Hij is er stellig van overtuigd, dat God dit van hem vraagt en dat het hoort bij zijn verantwoordelijkheid als doctor van de Heilige Schrift. Door de ervaringen die hij tijdens zijn reis naar Rome heeft opgedaan, maakt hij zich geen illusies over wat hem te wachten staat. Hij staat echter stevig in zijn theologie en zijn eerste stelling is te lezen als zijn eigen levensprogramma:
Toen onze Heer en Meester Jezus Christus zei: ‘Doet boete’ enz. (Matth. 4: 17), wilde Hij dat het hele leven van zijn gelovigen een voortdurende boete zou zijn.
Dat deze weg het nodige vertrouwen vraagt, blijkt uit de laatste beide stellingen:
Men moet de christenen aansporen om hun Hoofd Christus te trachten na te volgen door straffen, dood en hel heen, en zo meer erop vertrouwen, dat zij door vele verdrukkingen heen de hemel binnengaan, dan door een lichtvaardig vertrouwen op vrede.
Maarten verandert zijn naam
Nadat Maarten zijn stellingen heeft aangebracht voert hij een kleine maar wezenlijke verandering door. Hij verandert zijn naam. Op 11 november 1517 schrijft hij een brief aan Johannes Lang, voegt zijn stellingen erbij en ondertekent met “Martin Eleutherius”. Hetzelfde doet hij in een brief aan zijn vriend Georg Spalatin, die hij kort daarop verstuurt.
Eleutherius heeft hij volgens humanistische traditie afgeleid van het Griekse eleutheros, dat ‘de vrije’ betekent. Eleutherius wordt later ‘Luther’ en zo kunnen we de naam als een nom de guerre, als een strijdnaam zien, die Maarten aangenomen heeft in zijn strijd voor Gods rechtvaardige zaak. Hoezeer hij zichzelf ziet als strijder, vermaner en verkondiger van het Evangelie kunnen we afleiden uit het feit dat hij deze naam ontleent aan de brief van Paulus aan de gemeente van Korinthe (1 Kor. 9: 1). In die brief spreekt Paulus over zijn volmacht als apostel en over zijn recht en vrijheid. Hier wordt voor het eerst zichtbaar hoe Maarten Luther zijn eigen plaats ziet en zijn roeping als profeet van de vrijheid. Hij is nu echt vrij. Eerst heeft zij zich vrijgemaakt van een schoolse manier van theologie bedrijven. Daarna is hij vrij geworden van de dwang om zichzelf tegenover God te rechtvaardigen. In zijn denken en geloof ontstaat een nieuw godsbeeld, dat leidt tot een nieuw mensbeeld.
Innerlijke strijd
In zijn innerlijke strijd gunt Luther zichzelf geen rust. Daarin verschilt hij van zijn tijdgenoten. Zij voelen het probleem waar hij mee worstelt beter aan dan wij ooit zullen kunnen, maar uiteindelijk grijpen ze naar comfortabeler oplossingen, die door de kerk worden aangeboden in de vorm van aflaatbrieven. Met zijn kritiek op deze aflaatbrieven, die als waardepapieren verhandeld worden, ontsteekt Luther een vuur, dat zal leiden tot de uitslaande brand van de reformatie.
De vonk die daarvoor nodig is haalt hij uit de vraag die hem zo kwelt. Dat wij als schepsel van God niet zijn zoals we in God ogen zouden moeten zijn, dat is toch niet de schuld van de schepsels, maar van de Schepper? God heeft ons toch gemaakt en nu doet hij ons een proces aan omdat we zijn zoals we zijn? Dat kan toch niet rechtvaardig zijn? Dat is toch geen eerlijk proces? En wie zegt dat God zo is? Wie heeft dit beeld van God getekend?
Luther weet: De paus, de bisschoppen en de priesters, dat zijn de tekenaars en zij beroepen zich op de leraren van de kerk en die beroepen zich op apostelen en evangelisten, en die weer op Jezus. Een heel lange keten. En wie kan garanderen dat het beeld niet bij iedere keer dat het doorgegeven wordt een beetje vertekend is geraakt?
Met deze vragen bevrijdt Luther zich van de autoriteiten en zoekt zijn eigen weg naar een rechtvaardig God. Hij weet, deze vrije, dat hem een grote strijd te wachten staat…