Luther biografie deel 20

Maarten Luther, rebel der genade

Deel 20

Of Luther eigenhandig de 95 stellingen op de deur van de slotkerk in Wittenberg heeft gespijkerd blijft een punt van debat onder historici. Inhoudelijk is er echter geen reden om te twijfelen, want Maarten kiest heel bewust voor de academische weg. Hij presenteert geen nieuwe geloofsleer, maar zoekt het gesprek over een kwestie, die voor hem als doctor in de theologie steeds belangrijker is geworden. Hij wil niet tegen de paus in opstand komen en rekent er op dat Leo X hem het oor zal lenen. Deze paus staat open voor de bijdrage van humanisten zoals Erasmus en neemt het met de orthodoxie niet zo nauw als we mogen afgaan op zijn levensstijl.

Maarten vermaant de aartsbisschop

Maarten heeft zich in de aflaatpraktijk verdiept omdat de kwestie van het boete doen de hoeksteen van zijn theologie is geworden. Daar kan hij niet meer achter terug. Hij heeft immers een eed gezworen hoeder van heilige Schrift te zijn en ziet zijn eigen rol als die van een profeet, die de gevaren van de tijd waarin hij leeft het hoofd moet bieden. Het verhaal van Samuël sprak hem als jongen al aan, toen hij in Maagdenburg verbleef en dat herhaalt zich in het klooster in Erfurt en ook nu weer in Wittenberg. In die geest stuurt hij zijn 95 stellingen naar aartsbisschop Albrecht von Brandenburg (1490-1445) met de aankondiging van het dispuut hierover. Dat is een aanwijzing dat hij de stellingen al heeft gepubliceerd, omdat dit de voorwaarde is voor een theologisch debat. Hoewel de toon in de begeleidende brief devoot is, laat deze zich toch lezen als een vermaning. Streng stelt hij de aartsbisschop – die profiteert van de aflaten –  in kennis van de verderfelijke werking die deze op de mensen hebben die aan zijn zielzorg zijn toevertrouwd. “Deze ongelukkige mensen denken namelijk dat als ze een aflaatbrief kopen, ze zeker zijn van hun zielenheil en dat hun zielen direct bij betaling het vagevuur verlaten.” Scherp voegt hij eraan toe dat mensen denken dat de genadewerking van een aflaat zo groot is, dat deze de ergste zonden vergeeft, ja zelfs het bezwangeren van de heilige Maagd! In zijn vijfde stelling haalt hij echter de bodem onder deze gedachte vandaan:

“De paus wil en kan geen andere straf kwijtschelden dan die hij heeft opgelegd naar eigen goeddunken of volgens kerkelijke wetten.”

 

Verontwaardiging

Maarten vecht de rechtsgrond van aflaten aan doordat hij de competentie van de paus ter discussie stelt. In deze stelling zit een juridisch argument. Een ondergeschikte rechter kan niet de rechtspraak van de hoogste rechter (lees God) ongedaan maken.

Zijn verontwaardiging over de misleiding van arme mensen en het gevaar voor hun zielenheil brengt Maarten ertoe om zich dringend tot de ver boven hem staande keurvorst en aartsbisschop van Mainz te wenden en een beroep op diens geweten te doen. Hij maakt Albrecht duidelijk dat deze zijn plicht verzuimt en dreigt hem: “Ach lieve God, zo worden de zielen die aan uw hoede, o liefste vader, zijn toevertrouwd ten dode toe onderwezen. Ernstige en steeds groter wordende rekenschap zal van u voor deze zielen worden gevraagd”. Met andere woorden: U, Albrecht maakt zich schuldig voor God. En zo voelt Maarten het zelf ook en ziet het als zijn plicht om duidelijk te maken dat de voorvechters van de aflaten “goddeloze, valse en ketterse zaken leren”. Wat hem hier drijft is geen rebellie tegen de kerkelijk overheid, maar juist achting. Hij neemt de overheid serieus vanuit het besef dat uiteindelijk God de allerhoogste instantie is. Geen paus of bisschop kan daarom het heil van mensen bewerken. Aflaten kunnen niet zalig maken, maar alleen vroomheid en naastenliefde. Dat heeft hij in de bijbel ontdekt, die niemand zo goed kent als hij en dat motiveert hem.

 

Messcherpe argumenten

Zijn kritiek neemt in scherpte toe als hij naar voren brengt dat er in de preken over vroomheid en naastenliefde gezwegen moet worden ten gunste van het preken over aflaten. Voor hem is dit een hemeltergend schandaal. Dwaalleringen worden ten koste van de waarheid verkondigd, “terwijl toch het enige en voornaamste ambt van een bisschop is om het volk het evangelie en de liefde van Christus bij te brengen.” Messcherp argumenterend (onderlegd als hij is in door de door hem gehate scholastiek) stelt hij dat Christus nergens de aflaat heeft opgedragen, maar wel het prediken van het Evangelie. Daaruit volgt dat de aflaat niet overeen kan stemmen met het Evangelie. “Hoe groot is daarom de gruwel, hoe groot is het gevaar voor een bisschop, die terwijl het Evangelie verstomt, voor het volk niets anders toestaat dan het geschreeuw over de aflaat en zich daar drukker over maakt dan over het evangelie.”

 

Het allerheiligste

In de brief aan aartsbisschop Albrecht zien we de grote retorische begaafdheid van Maarten. Hij verwijt deze machtige man zijn ambt als bisschop te misbruiken. Waar haalt hij dit recht vandaan? Albrecht schuimbekt van woede als hij de brief leest en het liefst zou hij deze monnik in zijn klooster opsluiten. Maarten heeft zijn kritiek echter grondig en volgens academische regels aangepakt. Ook al is zijn brief brutaal, hij legt geen nieuwe leer voor, maar stellingen, waarover nog gesproken gaat worden. Kerkjuridisch dekt hij zich daarmee in tegen vervolging en hij weet dat hij niet de enige is die het gesprek over deze dingen zoekt. Thomas van Aquino heeft weliswaar de rechtmatigheid van de aflaten verdedigd, maar mannen zoals John Wyclif (1330-1384) en Wessel Gansfort (1419-1489) hebben al eerder bezwaren geuit. Daarom heeft Maarten heel verstandig de weg van het dispuut gekozen. Hij is zich heel goed bewust van het feit dat deze bescherming slechts beperkt en formeel is, want hij heeft “deze Geldjagers (ach, zielenvangers had ik moeten zeggen) bij het allerheiligste, namelijk bij hun geldbuidel beetgepakt.” Dat kunnen ze niet op zich laten zitten. Maarten Luder heeft hun absolute autoriteit in twijfel getrokken, hun inkomsten in gevaar gebracht en – dat hebben ze heel goed in de gaten – een nieuwe kijk op Christendom en hiërarchie ontwikkeld. Dat hij zich bij dit alles op het preken van het Evangelie beroept, confronteert menig kerkvorst met diens eigen nalatigheid zich over het evangelie druk te maken.

Hier zien we al iets tevoorschijn komen van wat Luther later in de ‘vrijheid van een christenmens’ verder uitwerkt. Zijn tegenstanders begrijpen dit eerder dan hij zelf…

Wordt vervolgd.

 

ds. Bert L. van der Woude

Sinds april 2000 werk ik als predikant binnen wat nu de Protestantse Gemeente Winschoten (PGW) heet. De eerste zeven jaar nog in combinatie met de gereformeerde kerk van Westerlee en nu ruim tien jaar volledig in Winschoten.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *