Luther biografie deel 16

Maarten Luther, Rebel der Genade

Deel 16

De nacht voordat hij zijn eerste plechtige mis opdraagt durft hij niet te gaan slapen. Alles wat hem kan hinderen om waardig het misoffer te brengen, wil hij vermijden. Hij besluit daarom de hele nacht te waken en heeft zijn oude vriend, de priester en humanist Johannes Braun uit Eisenach gevraagd om hem bij te staan (zie deel 5 en deel 9).

 

Angst voor mislukking

De duivel schept er groot genoegen in een mis te laten mislukken en de transsubstantiatie te verhinderen. Dat genoegen wordt nog groter bij een ‘Primiz’, de eerste mis van een pas gewijde priester. Een mis opdragen is een hachelijk avontuur. De priester moet zichzelf beproeven of hij zuiver genoeg is voor het uitvoeren van deze heilige handeling. Maarten kent genoeg voorbeelden van mislukkingen en zijn onzekerheid dreigt in paniek om te slaan. Waarschuwt Paulus ook niet dat je jezelf een oordeel kunt eten en drinken?

Anderen gaan hier misschien makkelijker mee om, maar Maarten niet. Hij spreekt er over met zijn novicenmeester en de prior, zowel persoonlijk als bij het biechten. Beiden gaan met groot psychologisch inzicht met hem en zijn angsten om. Hij is zeker niet de eerste die hier mee worstelt en ze zien het bij hem als een deugd, want het getuigt van deemoed en een diep geloof. Zijn zorgen doen hem in hun achting stijgen en Winand von Diedenhofen stelt met genoegen vast dat hij zijn keuze op de juiste monnik heeft laten vallen. Dat deelt hij ook mee aan Johann von Staupitz, het hoofd van de augustijner orde.

 

Een passende datum

Martin overtreft alle verwachtingen, maar dat voelt hij zelf niet zo. In zijn eigen beleving schiet hij ernstig te kort. Uiteindelijk stellen Winand van Diedenhofen en Johann von Staupitz een datum vast voor de ‘Primiz’. Deze zal plaats vinden op 2 mei 1507, die vierde zondag na Pasen, zondag Cantate. De prior en vicaris-generaal vinden het passend dat Maartens eerste mis een loflied is voor de Heer. Het nieuwe lied waar de Psalm van de zondag van zingt (Psalm 98) zien ze als een nieuw begin van de orde, die aan hervorming toe is. Maarten denkt echter minder aan komende hervormingen dan aan een confrontatie met Christus als rechter. Het slot van Psalm 98 kondigt immers de komst van God als rechter aan.

 

Bemoedigende aanwezigheid

Op 22 april schrijft Maarten een brief aan Johannes Braun, waarin hij hem dringend verzoekt bij zijn ‘primiz’ aanwezig te zijn. Hij vraagt het met de grootste aarzeling, maar is er van overtuigd, zo schrijft hij “dat u door uw bemoedigende aanwezigheid en gebeden mij kunt helpen dat mijn offer God welgevallig zal zijn”. Aan het begin van het jaar heeft Maarten al een bezoek gebracht aan Johannes Braun en hem deelgenoot gemaakt van zijn grote nood. In zijn brief vraagt hij of Conradus Hutter mee kan komen en liefst ook de families Schalbe en Cotta, aan wie hij zoveel te danken heeft. Hij beseft dat hij hiermee veel vraagt en weet het zo te formuleren, dat hij het aan de wijsheid van Johannes Braun overlaat om de uitnodiging al dan niet door te geven.

 

Onverwachte gasten

Maarten moet nog iemand uitnodigen en zijn grootste angst is diens demonstratieve wegblijven. Maarten hoopt hartstochtelijk op verzoening met zijn vader, omdat hij weet dat hij tegen diens uitdrukkelijke wil in heeft gehandeld. Zijn offer aan God is tegelijk een godslastering omdat hij niet gehoorzaam is geweest aan zijn vader. De mensen boven je, zijn door God aangesteld, schrijft Paulus in Romeinen 13 en verdienen gehoorzaamheid (dit besef zal ook de latere Luther altijd bijblijven).

Het weerzien met Johannes Braun is zoals te verwachten buitengewoon hartelijk. Onverwacht is de ontmoeting met zijn vader. Aan de poort van het klooster staat niet alleen Hans Luder, maar er zijn nog twintig anderen die hem begeleiden! Maartens moeder, zijn broers en zusters, enkele ooms en een paar vrienden van zijn vader. De reiskosten van dit gezelschap heeft de spaarzame Hans Luder geheel op zich genomen. Deze gelegenheid liet hij zich ondanks de hoge kosten niet ontnemen. Aangedaan knielt Maarten voor zijn vader neer en vraagt met tranen in de ogen: “Zegen mij vader!” en zijn vader zegent hem. “En vergeeft u mij ook?” Niet zonder gemor en zonder de vermaning om dan in ieder geval een fatsoenlijk priester te worden, schenkt zijn vader zijn zoon vergeving. Ze omhelzen elkaar en iedereen klapt van vreugde in de handen.

Na deze ontmoeting trekt Maarten zich terug in het klooster en zoekt de familie hun eigen verblijfplaats op.

 

Maartens eerste mis

In de donkere kerk gaat Maarten met uitgestrekte armen voor het altaar op de grond liggen. Hij bidt tot Maria, de apostelen en alle tweeëntwintig heiligen met wie hij zich verbonden voelt, voorop de heilige Augustinus en Martinus van Tours.

Als Maarten de volgende morgen de Augustinuskerk betreedt met de Bijbel in zijn hand, voelt hij dat de angst zijn keel dichtknijpt. Al die mensen in de kerk helpen hem niet te ontspannen. Als hij bij het altaar is aangekomen heft hij de Bijbel omhoog, voordat hij hem op het altaar legt. Zijn gevolg deelt zich in tweeën en gaat in de koorbanken zitten. Johann Grevenstein assisteert hem bij het altaar.

Met alle kracht die in hem is, vecht hij tegen wat zijn keel samenknijpt en zingt de antifoon van de zondag:

 

“Cantate Domino canticum novum, cantate Domino omnis terra.”

                                        (Zingt de Heer een nieuw lied, zingt voor de Heer, heel de aarde).

 

Het Kyrie en Gloria zingt hij met zijn mooie krachtige stem, maar naarmate het moment van het offer dichterbij komt, begint hij weer te verkrampen. Tenslotte, na alle zegenbeden en gedachtenishandelingen, moet hij de woorden spreken die brood en wijn zullen veranderen in lichaam en bloed van Christus. Hij begint te stotteren en bidt God om de verandering te voltrekken, waarbij hij de belangrijke woorden met een kruisteken begeleidt. Als hij de inzettingswoorden wil uitspreken, ziet hij Christus met het vlammende zwaard voor zich, de rechter die hem zeker zal veroordelen. Angst grijpt hem aan en hij wil niets anders dan weglopen. Het zweet breekt hem uit en hij kreunt tegen Johann Grevenstein: “vader, ik moet weg, vergeef me, vergeef me!” Zijn novicenmeester maakt dit gelukkig niet voor het eerst mee. “Rustig maar, je doet het goed, nu doorgaan en de woorden spreken. God wil het zo, laat God en jezelf en ons nu niet in de steek.” Maarten gaat door, de wierook stijgt hem in de neus en uiteindelijk celebreert hij de mis als in een trance en voelt zich op een enkel moment heel dicht bij God.

 

Eindelijk theologie studeren

Na de mis en de gelukwensen van de prior en zijn medebroeders is hij totaal uitgeput. Hij krijgt de rest van de dag vrij om met zijn familie door te brengen. Niets is van dit samenzijn overgeleverd, maar het zal hem gelukkig gemaakt hebben.

De volgende ochtend wordt hij ontboden door de prior. Als hij het vertrek betreedt is daar niet alleen broeder Winand, maar nog een andere broeder. Een energieke man, met hoog voorhoofd en levendige ogen. Maarten weet wie dit is. Niemand minder dan Johann von Staupitz, vicaris-generaal van de augustijnen en de trots van zijn orde. Deze beroemde man nodigt Maarten uit om zich met alles wat in hem is op de studie van de Theologie te storten. Er is niets wat hij liever wil.

ds. Bert L. van der Woude

Sinds april 2000 werk ik als predikant binnen wat nu de Protestantse Gemeente Winschoten (PGW) heet. De eerste zeven jaar nog in combinatie met de gereformeerde kerk van Westerlee en nu ruim tien jaar volledig in Winschoten.