Maarten Luther, Rebel der Genade
Deel 13
Dat Maarten voorbestemd is om priester te worden, ontslaat hem niet er niet van zich als gewone monnik te voegen in de dagelijks orde van het kloosterleven. Zijn dagen worden nu overvol, want alles is strak georganiseerd. In het middelpunt van alles staat het gebed en het zingen van Gods lof.
In de kleine monnikscel die hij bewoont, passen net een bed, een stoel, een tafel en een kist. Bij het bed horen (tenminste in de winter) twee wollen dekens. Maarten slaapt, zoals in die tijd gewoon, bijna geheel gekleed. Hij draagt een onderbroek, die als enige van linnen is gemaakt, terwijl de rest van wol is, witte sokken, een wit hemd, een korte en een lange tuniek, beide ook wit. Het geldt als zonde de cel zonder scapulier te verlaten, een kledingstuk dat de schouders bedekt.
Als de klok nog voor zonsopgang luidt voor het eerste gebed, de mattinen of metten, werpt Maarten als eerste het scapulier om en trekt vervolgens zijn zwarte habijt met capuchon aan. Vervolgens doet hij zijn riem om en loopt met aandacht naar de kerk, doopt de vingers van zijn rechterhand in het wijwaterbakje, slaat een kruis voordat hij bij het hoogaltaar neerknielt en tenslotte zijn plaats in het koor inneemt.
De metten horen eigenlijk noch bij de ‘vigilie’ of nachtwake. Deze herinnert aan het moment dat de eerste christenen bij elkaar kwamen om in het gebed te wachten op het licht van God.
Mariadevotie
De augustijner eremieten leiden de metten in met een eigen ouverture, waarin ze Maria gedenken. Zij lezen een tekst uit de Bijbel die spreekt over de moeder Gods of een Maria-tekst van een grote theoloog zoals Bernardus van Clairvaux (1090-1153) Aan het slot zijn er de gebeden waarin ze zich tot Maria richten. Zo’n tekst klinkt – natuurlijk in het Latijn – zoals deze van de heilige Bernardus:
“Als de stormen van de verzoeking woeden
en je bevindt je tussen de klippen van mistroostigheid,
kijk dan omhoog naar de sterre der zee
en roep Maria te hulp!
Als de golven van hoogmoed, eerzucht, hoon en jaloezie
je heen en weer slingeren, roep tot Maria.
Als de boosheid, hebzucht en wellust je schip van je ziel
uit balans brengen, kijk naar Maria.
Als je bezorgd bent over de zwaarte van je zonden
en je schaamt over de ellendige toestand van je ziel,
als je door schrik bevangen wordt bij de gedachte aan het oordeel,
als je steeds dieper wegzinkt in vertwijfeling, denk dan aan Maria.
Midden in gevaar, nood en onzekerheid, roep tot Maria.
Haar naam wijke niet uit je mond en niet uit je hart.
Wil je haar hulp en voorbede ontvangen,
vergeet dan niet haar voorbeeld te volgen.
Volg haar, dan zul je nooit verdwalen.
Houdt zij je vast, dan kun je niet vallen.
Als zij je beschermt hoef je nergens voor te vrezen.
Als zij je leidt, wordt je nooit moe.
Als zij je genadig is, dan bereik je zeker je bestemming.”
De milde moeder Gods
De straffende God en Jezus Christus de rechter, waren Maarten en zijn medebroeders zo vreemd, zo ver weg en in hun majesteit ook zo vreeswekkend, dat zij meenden het middelaarschap van de milde en milddadige moeder van God nodig te hebben.
Zo wordt het ook in houtsneden uitgebeeld. Voor God de Heer, die het zwaard van het gericht in zijn hand houdt, staat Jezus, die zijn wonden toont en naar Maria kijkt, die voor hem knielt en op haar borsten wijst. Zij die hem gebaard en met de melk van haar borsten gezoogd heeft, wordt hier de eigenlijke middelaar. Dat brengt de invloedrijke theoloog Jean Gerson (Hoogleraar aan de Sorbonne) er toe te bidden: “Bidt voor ons omdat wij onszelf niet kunnen redden”. Dit is niet verwonderlijk als we bedenken dat in zowel de hoog- als laatmiddeleeuwse tijd de Mariaverering floreerde. Afbeeldingen van Maria en vooral die waarin haar borsten en haar moedermelk in het middelpunt staan, zijn wijd verbreid in vrome en magische kringen en leiden tot een soort verliefdheid waar wij weinig van begrijpen en die we zelfs als pijnlijk ervaren.
Ook Maarten geeft zich vol overtuiging over aan deze vroomheid, die hem diep van binnen niettemin moet hebben afgestoten, want het zal niet lang meer duren of deze Mariadevotie wekt zijn weerstand. Daarnaast was het niet Maria, maar Anna die hij heeft aangeroepen en die hij belooft heeft monnik te worden.

Eerst bidden, dan eten!
Na deze Maria-ouverture beginnen de metten met een gezongen uitnodiging tot gebed. Maarten stemt met een hymne in en luistert naar de gelezen nocturnen. Dat zijn Bijbelgedeelten, die in de regel gevolgd worden door uitleg van de kerkvaders. Besloten worden de metten met het zingen van een Psalm. Dan roept de priester de monniken op om te bidden. Dit gebed wekt hooggestemde verwachtingen, maar kan tegelijk zwaar op de schouders drukken van een monnik als Maarten.
Na de metten gaan de monniken naar de kapittelzaal, die zo genoemd wordt omdat er een hoofdstuk (kapittel) uit de Bijbel wordt gelezen. Aan het einde van iedere week werpen alle monniken zich daar op de grond. “Wat zeggen jullie?” vraagt de prior streng en één voor één antwoorden ze: “mea culpa” (mijn schuld) en belijden hun overtredingen van de kloosterregel. Ook de overtredingen die ze van elkaar zien en die niet zijn opgebiecht door de schuldige zelf, worden genoemd. Dat wordt gezien als een daad van naastenliefde, broederliefde en barmhartigheid.
Hierna vervolgen ze hun getijdengebed met om zes uur in de morgen de priem, om negen uur de terts en om twaalf uur de sext. Pas daarna krijgt Maarten zijn eerste maaltijd. Als hij klaar is met deze karige maaltijd trekt hij zich terug in zijn cel. Het zou een uur middagrust voor hem mogen zijn, maar hij gebruikt dit uur om te lezen en te studeren. Tenslotte moet hij zich voorbereiden op zijn priesterwijding.