Maarten Luther, Rebel der Genade
Deel 3
De kleine Maarten kan nauwelijks praten (hoewel hij dat graag probeerde) als het gezin Luder opnieuw verhuist. In Mansfeld voelt vader Hans zich niet alleen beter thuis, hij is er ook een persoon van aanzien geworden en verwerft zo een huis binnen de stadsmuren en niet ver daar vandaan een stuk land en een grote tuin.
Het land heeft twee functies. Na het smelten van het kopererts worden daar de slakken gestort. Die vormen heuvels, die zelfs vandaag nog het landschap kenmerken. Een ander deel wordt akker om personeel en gezin te onderhouden. Maarten leert al vroeg zijn handen uit de mouwen te steken. Het is hard werken als gezin en elke gulden die binnenkomt wordt weer geïnvesteerd. Margarethe helpt haar man aanpakken en voert een deel van de boekhouding. Voor Luther zijn zijn ouders een voorbeeld van gelijkwaardigheid, dat hij later zelf probeert na te volgen met zijn Käthe, die hij met zachte spot en evenveel respect ook wel ‘Herr Käthe’ zal noemen.
God en gebod staan boven alles
De dood van zijn oudere broer laat bij Maarten geen sporen na, daarvoor is hij te jong. Wel merkt hij op den duur dat hij de oudste is van een groeiende kinderschaar. Van hem wordt verwacht dat hij zijn ouders helpt. Spaarzaamheid krijgt hij met harde hand bijgebracht. Zijn ouders hebben een duidelijk wereldbeeld, dat nog eens extra bindend is omdat het overeenkomt met Gods wil. Wie tegen deze orde in gaat, lastert God en wie God lastert moet daarvoor boeten in de hel en wel voor eeuwig. Van de hel hebben Luthers ouders een duidelijke voorstelling. Ook al hebben ze de ‘goddelijke komedie’ van Dante niet gelezen, er zijn genoeg rondreizende boetepredikers, die een levendig beeld van alle helse kwellingen weten te schetsen.
Iedereen, ook de kleine Maarten krijgt van kindsbeen aan bijgebracht dat de mens vanaf de geboorte een zondaar is en na de dood een tijd in het vagevuur moet doorbrengen om tenslotte gereinigd naar het paradijs te mogen. Het helpt om pijnlijk nauwkeurig Gods geboden te volgen, alle zonde te vermijden en een deugdzaam leven te leiden. Omdat dit de krachten van de mens te boven gaat is er de biecht, de absolutie, het vagevuur en de aflaat.
Een vader om bang voor te zijn
Gehoorzaamheid aan de ouders geldt absoluut. Toen Maarten eens een noot pakte en opat, vaart zijn moeder tegen hem uit: “Heb je erom gevraagd? Wie heeft je toestemming gegeven?” Zomaar iets pakken geldt als stelen. Levensmiddelen zijn waardevol en gelden als gave van God. Om zijn zoon het snoepen af te leren en hem eerbied voor Gods gaven bij te brengen, slaat Hans Luder hem op een keer tot bloedens toe, iets wat Luther zich zijn leven lang heeft herinnerd. Een andere keer slaat zijn vader hem zo hard dat Luther voortaan bang voor hem is en zich verstopt. Onder de druk van het leven heeft Luthers vader af en toe grote woede-aanvallen, waarvoor hij zelfs op pelgrimstocht gaat om hiervan te genezen. Gelukkig heeft hij ook een andere kant. Aan tafel, na het drinken van bier of wijn, is hij een goedgehumeurde verteller, die graag lacht. In wezen is hij een gezelschapsmens, die met een gevoel voor de pointe prachtige verhalen kan vertellen. Een tafel vol mensen geeft Maarten vreugde en zal de basis hebben gelegd voor alle tafelredes die hij later zelf met plezier zal houden.
Zingen maakt Luther gelukkig
Iets anders dat Maarten gelukkig maakt is wanneer zijn moeder zingt. Van haar erft hij zijn muzikaliteit en zij houdt ervan vaak te zingen. Melodieën en de liefde voor verzen krijgt hij zo al jong mee. Iedere zondag en op feestdagen gaat de familie naar de kerk en ook de vasten houden ze. Hoe godsdienstig ze ook leven, toch heeft Hans Luder een aversie tegen monniken, die hun onderhoud niet met arbeid verdienen, maar uit bedelen gaan. De Luders zijn vroom, maar geen kwezels. Ze geloven in een rechtvaardige en daarom straffende God. Een God, die alle zonden ziet.
De duivel is overal
Toch heeft Maarten als kind zijn eerste ontmoeting niet met God, maar met de duivel. In God gelooft wie de duivel kent en wie de duivel kent, die vreest God. God is ver weg, maar de duivel is dichtbij. Hij bestaat in de voorstelling van de mensen in het leven van alledag, terwijl God hoog verheven in de hemel woont. De duivel is overal.Hij wordt gezien als de oorzaak van de dood, zoals die van Maartens broertje. Hij zit verborgen in ziekte, leugen en in alles wat stinkt en dat is niet weinig in die tijd.Om God te benaderen moeten mensen moeite doen, maar de duivel komt vanzelf. God lijkt voor Maarten een vreemde te zijn, terwijl de duivel ieders verwant lijkt. Aan tafel eten de Luders met mes en lepel, maar een vork wordt niet gebruikt. Die lijkt te veel op de mestvork en wordt gezien als teken van de duivel.
Wie deze wereld tot zich door laat dringen beseft dat er voor Luther nog een lange weg te gaan is om persoonlijk te ontdekken hoe een genadige God mensen juist vrijheid gunt.